I take the bus every day. I am waiting for the bus. The bus has arrived. I have been waiting for hours

Present Simple

Present Continuous (wanneer iets nu gebeurt)

I walked to the bus stop this morning. I was waiting at the bus stop. After the bus had arrived, I could continue my journey. I had been waiting for hours when finally the bus arrived.

Past Simple (in het verleden gebeurd en afgelopen is)

Past Continuous (verleden een tijdje aan de gang is)

buy kopen bought come came do did drink drank eat ate find found get krijgen got give gave have had make made meet ontmoeten met read read say said send sent speak spoke tell told think thought write wrote

LIJST ENGELSE ONREGELMATIGE WERKWOORDEN

question practice in the past temse Questions Question word + did + subject + infintive without 'to' When did tou arrive? Who did she / he see? How did it happen? Why did we sell it? where did they go last week?

Negative form in the past temsee

question practice in the past temse

Subtopic

Subtopic

Subtopic

Het onbepaald lidwoord 'een' is in het Engels bijna altijd a:

Voor de naam van een beroep, nationaliteit of geloof gebruik je a/an:

Subtopic

Affect is een werkwoord en betekent "beïnvloeden":

Effect is meestal een zelfstandig naamwoord

Het voorzetsel 'as' geeft een beroep, rol of functie aan, of waarvoor iets gebruikt wordt

Het voorzetsel like betekent 'net zoals' met de ondertoon 'maar het is niet echt zo'

Cook: eten bereiden, gaar koken, of zelfstandig naamwoord: kok

Boil verhitten tot het kookpunt (ook figuurlijk)

Take betekent dat je iets ergens naartoe wegbrengt

Bring betekent dat je iets naar jezelf toehaalt of meeneemt:

Bij alle voertuigen die vier of meer wielen hebben gebruik je "drive":

Bij alle andere voertuigen en bij dieren gebruiken we "ride"

Both betekent 'allebei' bij twee personen, dieren of dingen

Either betekent 'een van beide(n)' óf 'elk van beide(n)' als het om (meestal) twee personen, dieren of dingen gaat. Het werkwoord staat dan in het enkelvoud.

Neither betekent 'geen van beide(n)' als het om twee personen, dieren of dingen gaat. Het werkwoord staat dan in het enkelvoud.

All (alle) gebruik je als het over meer dan twee personen, dieren of dingen gaat. Het werkwoord staat dan in het meervoud.

If gebruik je om aan te geven dat als er aan een bepaalde voorwaarde wordt voldaan, er dan een bepaald gevolg is. Het betekent als, mits, op voorwaarde dat of of:

Je gebruikt when voor situaties waarvan je zeker bent dat ze zullen gaan gebeuren. Het betekent wanneer of toen.

Dit is een verkorte vorm van it is of it has:

its: Dit is een bezittelijk voornaamwoord,

Dit is een bezittelijk voornaamwoord,

Voorzetsels die met tijd te maken hebben We always meet up after lunch. -> na As of tomorrow I will be on time. -> vanaf, met ingang van You can come by at around ten. -> rondom (bij tienen) The interview starts at 10:00 a.m. -> om At the age of ten. -> op My family always gets together at Christmas.-> met He never gets out of bed before noon. -> voor During the holidays she lost five kilos.-> gedurende, tijdens I will stay here for two days. -> gedurende They will be travelling from Monday until Friday. They will be travelling from Monday to Friday. -> vanaf, tot From 2010 up to and including 2014. From 2010 through 2014. van, tot en met (UK) van, tot en met (US) We're leaving in an hour or so.-> over Kate always takes a nap in the afternoon.'s In the beginning it was easy. in We reached the finish in time.op tijd We are at a difficult point of the process. op We often have roast beef on Sundays.op I haven't seen him since the party.sinds We will answer within a week. binnen It is a quarter to 10. (Het is kwart voor 10)voor It is 5 past 9. (Het is 5 over 9) over, na

I drive the car. (Ik bestuur de auto.) The busdriver drives the bus. (De buschauffeur bestuurt de bus.)

Have you ever ridden a horse before? (Heb je al eens op een paard gereden?) I am riding my bike at the moment. (Ik rijd momenteel op mijn fiets.) Maar ook rijden als passagier: He loves riding in the passenger side of a car. (Hij rijdt graag mee (als passagier) op de bijrijdersstoel.) (vooral VS-Engels) We rode buses, trams, ferries We reisden met bussen, trams en ferry's.

If I win the lottery, I will buy a boat. (Als ik de loterij win, koop ik een boot.) If he arrives in time, he can join the tour. (Als hij op tijd komt, kan hij met de rondleiding mee.) Do you know if you will come again? (Weet je of je nog eens komt?) I would be glad if she came home. (Ik zou blij zijn als ze thuiskwam.)

When I get home, I won't do anything anymore. (Als ik thuiskom, doe ik helemaal niets meer.) When she came home last night, I was watching television. (Toen ze gisteravond thuiskwam, zat ik televisie te kijken.) Do you know when you will come again? (Weet je wanneer je weer komt?)

with singulair object

with plural objects

SOME countable objects + plural verb

uncountable obj. + singular verb

Why don't we/you ... ?

How about + ing form of the verb What about + ing form of the verb

Subtopic

simple requests

asking permission

giving permission

prohibitions verboden